Dutch Vocabulary
Click on letter: GT-Google Translate; GD-Google Define; H-Collins; L-Longman; M-Macmillan; O-Oxford; © or C-Cambridge

GT GD C H L M O
a

GT GD C H L M O
across /əˈkrɒs/ = ADVERB: over, aan de overkant, aan de overkant van, dwars, dwars door, dwars over, overdwars, overheen, gekruist, middendoor; PREPOSITION: aan de overkant van, dwars, dwars door, dwars over, aan gene zijde van; USER: over, dwars, tegenover, heel, overkant

GT GD C H L M O
agile /ˈædʒ.aɪl/ = ADJECTIVE: behendig, lenig, vlug, rap; USER: behendig, agile, wendbaar, behendige, flexibele

GT GD C H L M O
aka /ˌeɪ.keɪˈeɪ/ = USER: aka, alias

GT GD C H L M O
all /ɔːl/ = ADJECTIVE: alle, al, elk, heel, ieder, gans, enig; NOUN: al; PRONOUN: alles; ADVERB: geheel, helemaal, heel, volkomen, een en al; USER: alle, alles, al, allemaal, allen

GT GD C H L M O
also /ˈɔːl.səʊ/ = ADVERB: ook, eveneens, tevens, bovendien, evenals, mee, evenzo, insgelijks; USER: ook, tevens, eveneens, ook de, bovendien

GT GD C H L M O
analytics /ˌanlˈitiks/ = NOUN: analytiek; USER: analytics, analyses, analyse, analytische

GT GD C H L M O
and /ænd/ = CONJUNCTION: en; USER: en, en de, en het

GT GD C H L M O
application /ˌæp.lɪˈkeɪ.ʃən/ = NOUN: toepassing, aanvraag, gebruik, inschrijving, sollicitatie, aanmelding, aanbrenging, aanwending, toewijding, ijver, vlijt, omslag, inspanning; USER: toepassing, aanvraag, applicatie, verzoek, de toepassing

GT GD C H L M O
applications /ˌæp.lɪˈkeɪ.ʃən/ = NOUN: toepassing, aanvraag, gebruik, inschrijving, sollicitatie, aanmelding, aanbrenging, aanwending, toewijding, ijver, vlijt, omslag, inspanning; USER: toepassingen, applicaties, aanvragen, verzoeken

GT GD C H L M O
apr /ˌeɪ.piˈɑːr/ = ADJECTIVE: dégressif, diminué

GT GD C H L M O
april /ˈeɪ.prəl/ = NOUN: april, grasmaand; ADJECTIVE: april-

GT GD C H L M O
articles /ˈɑː.tɪ.kl̩/ = NOUN: contract; USER: artikelen, artikels, voorwerpen, de artikelen, artikel

GT GD C H L M O
as /əz/ = ADVERB: als, zoals, evenals; CONJUNCTION: als, zoals, aangezien, want, terwijl, daar, wanneer, toen, naarmate; USER: als, zoals, aangezien, zo, vanaf

GT GD C H L M O
associated /əˈsəʊ.si.eɪ.tɪd/ = ADJECTIVE: geassocieerd, aangesloten, mede-; USER: geassocieerd, verband, verbonden, in verband, gekoppeld

GT GD C H L M O
at /ət/ = PREPOSITION: op, bij, in, aan, van, om, naar, tegen, te, voor, ter, tot, à; USER: bij, op, tegen, in, aan

GT GD C H L M O
atm /ˌeɪ.tiːˈem/ = ABBREVIATION: geldautomaat; USER: geldautomaat, pinautomaat, ATM, Pin

GT GD C H L M O
automation /ˈɔː.tə.meɪt/ = NOUN: automatisering; USER: automatisering, automation, automatiseren, automatisering van, automatiseringssystemen

GT GD C H L M O
avoid /əˈvɔɪd/ = VERB: vermijden, ontwijken, mijden, vernietigen, ongeldig maken; USER: vermijden, mijden, voorkomen, te voorkomen, te vermijden

GT GD C H L M O
be /biː/ = VERB: worden, zijn, liggen, staan, gebeuren, wezen, verkeren; USER: zijn, worden, te, wel, is

GT GD C H L M O
bright /braɪt/ = ADJECTIVE: helder, lumineus, glanzend, hel, blinkend, opgewekt, briljant, schrander, klaar, hard, snugger, gelukkig, vlug, klaarlicht; USER: helder, heldere, lichte, licht, felle

GT GD C H L M O
building /ˈbɪl.dɪŋ/ = NOUN: gebouw, bouw, opbouw, constructie, aanbouw, bouwwerk; USER: gebouw, bouw, bouwen, building, pand

GT GD C H L M O
by /baɪ/ = PREPOSITION: door, van, op, met, bij, per, aan, volgens, tegen, langs, over, voorbij, naast, om, dichtbij, nabij; USER: door, van, bij, op, met

GT GD C H L M O
center /ˈsen.tər/ = NOUN: centrum, middelpunt, spil, binnenste, as, haard; VERB: zich concentreren, in het midden plaatsen, samenkomen, het middelpunt bepalen van; USER: centrum, middelpunt, midden, centrum van, centrale punt op

GT GD C H L M O
channels /ˈtʃæn.əl/ = NOUN: Kanaal; USER: kanalen, zenders, kanalen via, kanalen via de

GT GD C H L M O
clients /ˈklaɪ.ənt/ = NOUN: cliënt, klant, afnemer, koper; USER: klanten, opdrachtgevers, cliënten, clients, klant

GT GD C H L M O
com /ˌdɒtˈkɒm/ = NOUN: journalist-commentator

GT GD C H L M O
consultancy /kənˈsʌl.tən.si/ = USER: consultancy, adviesbureau, advisering, advies, adviesdiensten

GT GD C H L M O
consultant /kənˈsʌl.tənt/ = NOUN: consultant, consulterend geneesheer; USER: consultant, adviseur, consulent

GT GD C H L M O
consulting /kənˈsʌl.tɪŋ/ = ADJECTIVE: raadgevend; USER: raadgevend, consulting, advies, consultancy, raadpleging

GT GD C H L M O
costs /kɒst/ = NOUN: kosten, prijs, verlies, schade, uitgave, uitgaaf; VERB: de kosten vaststellen; USER: kosten, de kosten, kost, kosten van, kosten te

GT GD C H L M O
create /kriˈeɪt/ = VERB: creëren, scheppen, teweegbrengen, voortbrengen, benoemen tot, aanstellen tot; USER: creëren, scheppen, maken, te creëren, te maken

GT GD C H L M O
crm = USER: crm, crm In

GT GD C H L M O
customer /ˈkʌs.tə.mər/ = NOUN: klant, afnemer, cliënt, consument; USER: klant, afnemer, klanten, klantenservice, de klant

GT GD C H L M O
data /ˈdeɪ.tə/ = NOUN: gegevens, materiaal, materieel, grondstof; USER: gegevens, data, de gegevens, gegevens te

GT GD C H L M O
delivery /dɪˈlɪv.ər.i/ = NOUN: levering, bezorging, aflevering, bevalling, bestelling, aanvoer, overhandiging, uitreiking, verlossing, inlevering, ophalen, bevrijding; USER: levering, aflevering, productietijd, bezorging, levertijd

GT GD C H L M O
deloitte = USER: deloitte, van Deloitte, deloitte Bedrijfsrevisoren,

GT GD C H L M O
digital /ˈdɪdʒ.ɪ.təl/ = NOUN: digitaal; ADJECTIVE: cijfer-; USER: digitaal, digitale, digital

GT GD C H L M O
directly /daɪˈrekt.li/ = ADVERB: rechtstreeks, direct, onmiddellijk, dadelijk, rechtop, overeind, aanstonds, zodra; USER: rechtstreeks, direct, directe, onmiddellijk

GT GD C H L M O
director /daɪˈrek.tər/ = NOUN: directeur, bestuurder, leider, commissaris, raadsman; USER: directeur, bestuurder, Director, regisseur

GT GD C H L M O
dramatically /drəˈmæt.ɪ.kəl.i/ = USER: dramatisch, drastisch, sterk, aanzienlijk, enorm

GT GD C H L M O
dynamics /daɪˈnæm.ɪks/ = NOUN: dynamica; USER: dynamica, dynamiek, dynamiek van, dynamische, dynamics

GT GD C H L M O
etc /ɪt.ˈset.ər.ə/ = USER: etc, enz, enz., etc.

GT GD C H L M O
excellence /ˈek.səl.əns/ = NOUN: uitmuntendheid, uitnemendheid, uitstekendheid; USER: uitmuntendheid, excellentie, excellence, topkwaliteit, kwaliteit

GT GD C H L M O
experience /ikˈspi(ə)rēəns/ = NOUN: ervaring, belevenis, ondervinding; VERB: ervaren, ondervinden; USER: ervaring, bieden, ervaringen, verbeteren, te verbeteren

GT GD C H L M O
experienced /ikˈspi(ə)rēəns/ = ADJECTIVE: ervaren, met ervaring, deskundig, geoefend, bedreven; USER: ervaren, ervaring

GT GD C H L M O
financial /faɪˈnæn.ʃəl/ = ADJECTIVE: financieel, geldelijk; USER: financieel, financiële, de financiële

GT GD C H L M O
for /fɔːr/ = PREPOSITION: voor, om, naar, tot, gedurende, wegens, uit, in plaats van, van wege; CONJUNCTION: want, omdat, daar; USER: voor, voor de, van, voor het, te

GT GD C H L M O
fun /fʌn/ = NOUN: plezier, pret, grap, aardigheid; VERB: gekheid maken, grappen maken; USER: plezier, pret, leuk, leuke, fun

GT GD C H L M O
fusion /ˈfjuː.ʒən/ = NOUN: fusie, samensmelting; USER: fusie, Fusion, kernfusie

GT GD C H L M O
great /ɡreɪt/ = ADJECTIVE: groot, belangrijk, tof, excellent, aanzienlijk, lang, kostelijk, tiptop, voornaam; USER: groot, grote, geweldige, geweldig, leuk

GT GD C H L M O
guy /ɡaɪ/ = NOUN: kerel, persoon, knul, snuiter, sujet, pop, vogelverschrikker, touw, reep; VERB: bespotten; USER: kerel, man, vent, jongen, guy

GT GD C H L M O
happens /ˈhæp.ən/ = VERB: gebeuren, plaats hebben, toegaan, voortgang hebben; USER: gebeurt, er gebeurt, gebeurt er, toevallig, geval

GT GD C H L M O
happy /ˈhæp.i/ = ADJECTIVE: gelukkig, blij; USER: gelukkig, blij, gelukkige, graag, tevreden

GT GD C H L M O
helps /help/ = USER: helpt, helpt bij, helpen, draagt, zorgt

GT GD C H L M O
high /haɪ/ = ADJECTIVE: hoog, groot, sterk, verheven, hard, krachtig, duur, luid, fel; ADVERB: hoog, krachtig, hevig; USER: hoog, hoge, high, een hoge, grote

GT GD C H L M O
how /haʊ/ = ADVERB: hoe; NOUN: manier, wijze, wijs; CONJUNCTION: wanneer, zoals, als, nadat; USER: hoe, hoe de, manier waarop, wijze, manier

GT GD C H L M O
in /ɪn/ = PREPOSITION: in, op, bij, aan, te, uit, naar, ter, over, volgens, voor-; ADVERB: binnen, thuis; USER: in, op, in de, van, in het

GT GD C H L M O
including /ɪnˈkluː.dɪŋ/ = ADJECTIVE: inclusief, inbegrepen, incluis; CONJUNCTION: met in begrip; USER: inclusief, inbegrip, met inbegrip, inbegrip van, met inbegrip van

GT GD C H L M O
increasing /ɪnˈkriːs/ = VERB: verhogen, vergroten, toenemen, versterken, vermeerderen, opdrijven, ophogen, meerderen, vooruitgaan, verheffen; USER: toenemende, verhogen, verhoging, het verhogen, steeds

GT GD C H L M O
integration /ˈɪn.tɪ.ɡreɪt/ = NOUN: het groter maken; USER: integratie, de integratie, integratie van, integreren

GT GD C H L M O
is /ɪz/ = USER: is, ligt, wordt, is het

GT GD C H L M O
issues /ˈɪʃ.uː/ = NOUN: uitgifte, emissie, uitreiking, uitgaven, uitslag, uitweg, uitgang, opbrengst, nakomeling, inkomsten, winst, afstammeling, afscheiding, resultaat; VERB: uitgeven, emitteren; USER: kwesties, vraagstukken, problemen, issues, onderwerpen

GT GD C H L M O
jul /dʒʊˈlaɪ/ = USER: juli

GT GD C H L M O
kingdom /ˈkɪŋ.dəm/ = NOUN: koninkrijk, terrein, gebied; USER: koninkrijk, Kingdom, rijk, Nederland, Brittannië

GT GD C H L M O
largest /lɑːdʒ/ = USER: De grootste, grootste

GT GD C H L M O
lead /liːd/ = VERB: leiden, loden, geleiden, uitkomen, aanvoeren, voorgaan; NOUN: lood, leiding, voorsprong, voorbeeld, hoofdrol; ADJECTIVE: loden; USER: leiden, lood, leidt, te leiden, leiding

GT GD C H L M O
leader /ˈliː.dər/ = NOUN: leider, aanvoerder, hoofd, leidsman, chef, dirigent, gids, gebieder; USER: leider, marktleider, leader, toonaangevend, gebied

GT GD C H L M O
leading /ˈliː.dɪŋ/ = ADJECTIVE: toonaangevend, leidend, vooraanstaand, eerste, toongevend, voornaamst, hoofd-; NOUN: leiding, bestuur; USER: leidend, toonaangevend, leiding, toonaangevende, leidt

GT GD C H L M O
leads /liːd/ = NOUN: zolder; USER: leidt, leiden, brengt, voert

GT GD C H L M O
loyalty /ˈlɔɪ.əl.ti/ = NOUN: loyaliteit, trouw, oprechtheid, eerlijkheid; USER: loyaliteit, trouw, loyalty, loyaliteitsprogramma, loyaliteit van

GT GD C H L M O
managed /ˈmæn.ɪdʒ/ = VERB: beheren, leiden, besturen, hanteren, aankunnen, administreren, regeren, naar zich hand zetten, verzetten; USER: beheerd, beheerde, geslaagd, managed, erin geslaagd

GT GD C H L M O
manager /ˈmæn.ɪ.dʒər/ = NOUN: manager, beheerder, directeur, bestuurder, leider, administrateur, gerant, zetbaas, curator; USER: manager, beheerder, de manager, directeur

GT GD C H L M O
market /ˈmɑː.kɪt/ = NOUN: markt, handel, marktprijs, marktplaats, afzetgebied, vraag, bazaar, aftrek; VERB: verkopen, markten, kopen, handelen in, inkopen doen, ter markt brengen; USER: markt, de markt, marktprijzen, markten, markt van

GT GD C H L M O
media /ˈmiː.di.ə/ = NOUN: media, kranten, radio en tv; USER: media, uit de media, medium, de media

GT GD C H L M O
mobile /ˈməʊ.baɪl/ = ADJECTIVE: mobiel, beweeglijk, beweegbaar, los, roerend, vlottend; USER: mobiel, mobiele, Mobile, mobiele applicatie, mobiele telefoon

GT GD C H L M O
mos /ˌemˈəʊ/ = USER: mos, mnd

GT GD C H L M O
ms /miz/ = USER: ms, lidstaten, LS, mg

GT GD C H L M O
new /njuː/ = ADJECTIVE: nieuw, opkomend, vers, onervaren, onbedekt; USER: nieuw, nieuwe, new

GT GD C H L M O
november /nəʊˈvem.bər/ = NOUN: roman, wijzingswet

GT GD C H L M O
of /əv/ = PREPOSITION: van, over, bij; USER: van, van de, van het, of, over

GT GD C H L M O
on /ɒn/ = ADVERB: op, door, verder, voort, erop; PREPOSITION: op, over, aan, in, bij, met, om, te, na, on-suffix, on; USER: op, over, aan, op de, on

GT GD C H L M O
oracle /ˈɒr.ə.kl̩/ = NOUN: orakel, godsspraak; VERB: orakelen; USER: orakel, oracle, aanspraakplaats, van Oracle

GT GD C H L M O
organization /ˌɔː.ɡən.aɪˈzeɪ.ʃən/ = NOUN: organisatie, inrichting, structuur, bewerktuiging; USER: organisatie, ordening, de organisatie, organisatie van, inrichting

GT GD C H L M O
our /aʊər/ = PRONOUN: onze, ons; USER: onze, ons, Aanbevolen

GT GD C H L M O
packages /ˈpæk.ɪdʒ/ = NOUN: colli; USER: colli, pakketten, verpakkingen, reispakketten, arrangementen

GT GD C H L M O
part /pɑːt/ = NOUN: deel, onderdeel, gedeelte, rol, part, stuk, aandeel, partij; VERB: scheiden, verdelen, uiteengaan, uit elkaar gaan; USER: deel, onderdeel, gedeelte, part, deel uit

GT GD C H L M O
partner /ˈpɑːt.nər/ = NOUN: partner, vennoot, compagnon, deelgenoot, maat, makker, gezel, aandeelhebber; VERB: koppelen; USER: partner, partnerlanden, Leveringspartner, partners, partnerorganisaties

GT GD C H L M O
personable /ˈpərsənəbəl/ = ADJECTIVE: innemend, welgemaakt, knap van uiterlijk; USER: innemend, knap, vriendelijk, aantrekkelijke, voorkomend

GT GD C H L M O
practice /ˈpræk.tɪs/ = NOUN: praktijk, beoefening, gebruik, uitoefening, toepassing, aanwending; VERB: oefenen, beoefenen, uitoefenen, toepassen, in praktijk brengen, instuderen; USER: praktijk, de praktijk, praktijken, practice, oefenen

GT GD C H L M O
present /ˈprez.ənt/ = VERB: presenteren, voorleggen, voorstellen; ADJECTIVE: present, aanwezig, tegenwoordig, onderhavig, actueel; NOUN: cadeau, geschenk, het heden, tegenwoordige tijd; USER: presenteren, aanwezig, te presenteren, stellen, aanwezige

GT GD C H L M O
principal /ˈprɪn.sɪ.pəl/ = NOUN: principaal, hoofd, directeur, hoofdpersoon, patroon; ADJECTIVE: hoofd-, voornaamst; USER: principaal, hoofd, directeur, belangrijkste, voornaamste

GT GD C H L M O
process /ˈprəʊ.ses/ = NOUN: werkwijze, gang, bewerking, verloop, voortgang, bereidingswijze, procédé; VERB: reproduceren, verduurzamen, machinaal reproduceren, conserveren, gerechtelijk vervolgen; USER: procede, werkwijze, proces, taak

GT GD C H L M O
profits /ˈprɒf.ɪt/ = NOUN: winst, voordeel, baat, profijt, nut, gewin, verdienste; VERB: baten, helpen, voordeel afwerpen voor, van nut zijn; USER: winsten, winst, de winst, inkomsten, winst te

GT GD C H L M O
programmes /ˈprəʊ.ɡræm/ = NOUN: programma, programma, program, program, programmaboekje, programmaboekje, agenda, agenda; VERB: programmeren; USER: programma's, programma

GT GD C H L M O
project /ˈprɒdʒ.ekt/ = VERB: projecteren, ontwerpen, beramen, werpen, vooruitsteken, uitspringen, slingeren, uitschieten; NOUN: plan, ontwerp, onderneming; USER: project, projecten, het project

GT GD C H L M O
provide /prəˈvaɪd/ = VERB: voorzien, verstrekken, verschaffen, zorgen voor, bepalen, bezorgen, voorschrijven, bevoorraden, provianderen, spekken; USER: verstrekken, verschaffen, voorzien, zorgen voor, bieden

GT GD C H L M O
providing /prəˈvaɪd/ = VERB: voorzien, verstrekken, verschaffen, zorgen voor, bepalen, bezorgen, voorschrijven, bevoorraden, provianderen, spekken; USER: het verstrekken van, het verstrekken, verstrekken, verstrekken van, leveren

GT GD C H L M O
rapid /ˈræp.ɪd/ = ADJECTIVE: snel, spoedig, vlug, snelwerkend, haastig, gezwind, gauw, steil; NOUN: stroomversnelling, snelvuur; USER: snel, snelle, een snelle, de snelle, snellere

GT GD C H L M O
rated /ˌtɒpˈreɪ.tɪd/ = ADJECTIVE: ingesteld, bepaald, vastgesteld; USER: gewaardeerd, beoordeeld, beoordeelde, beoordeling, als beoordeling

GT GD C H L M O
recommendations /ˌrek.ə.menˈdeɪ.ʃən/ = NOUN: aanbeveling, advies, aanwijzing, recommandatie; USER: aanbevelingen, aanbevelingen van

GT GD C H L M O
reduce /rɪˈdjuːs/ = VERB: verminderen, verkleinen, reduceren, terugbrengen, herleiden, brengen, inkrimpen, zetten, verjagen, klein krijgen; USER: verminderen, reduceren, verkleinen, te verminderen, verlagen

GT GD C H L M O
report /rɪˈpɔːt/ = VERB: rapporteren, melden, berichten, rapport uitbrengen, informeren; NOUN: verslag, rapport, bericht, slag, gerucht, knal, formulier; USER: rapporteren, melden, verslag, verslag uit, te melden

GT GD C H L M O
revenues /ˈrev.ən.juː/ = NOUN: revenuen; USER: inkomsten, opbrengsten, omzet, ontvangsten, de inkomsten

GT GD C H L M O
robotic /rəʊˈbɒt.ɪk/ = USER: robotachtige, robotic, robot, robotachtig, gerobotiseerde

GT GD C H L M O
robotics /rəʊˈbɒt.ɪks/ = USER: robotica, robotics, robots, de robotica, robotica van

GT GD C H L M O
roi = USER: roi, rendement, rOI te, de ROI

GT GD C H L M O
rpa = USER: RPA, de RPA, van RPA,

GT GD C H L M O
s = USER: s, en, Tussen, jaren, is

GT GD C H L M O
salesforce = USER: salesforce, verkoopteam, verkoopafdeling, van Salesforce

GT GD C H L M O
sap /sæp/ = NOUN: sap, vocht, spint, levenssap, kracht, sul, blokker, plantesap, ondermijning, onnozele hals; VERB: ondermijnen, sapperen; USER: sap, spintlaag, sappen, van SAP

GT GD C H L M O
senior /ˈsiː.ni.ər/ = NOUN: senior, oudste, ouder, superieur, vierdejaarstudent; ADJECTIVE: ouder; USER: senior, hogere, oudste, hoge, hoger

GT GD C H L M O
services /ˈsɜː.vɪs/ = NOUN: service, service, dienst, bediening, dienstbaarheid, dienstverrichting, servies, ambt, kerkdienst, werk, eredienst, opslag; USER: diensten, services, dienstverlening, diensten van

GT GD C H L M O
share /ʃeər/ = NOUN: aandeel, deel, aandeelbewijs, portie, ploegschaar, actie; VERB: delen, verdelen, deelnemen; USER: aandeel, delen, Share, toevoegen share, deel

GT GD C H L M O
siebel = USER: siebel, van Siebel, Siebel Systems,

GT GD C H L M O
social /ˈsəʊ.ʃəl/ = ADJECTIVE: sociaal, maatschappelijk, gezellig; USER: sociaal, maatschappelijk, sociale, maatschappelijke, de sociale

GT GD C H L M O
software /ˈsɒft.weər/ = NOUN: software, programmatuur; USER: software, software te, programmatuur

GT GD C H L M O
team /tēm/ = NOUN: team, ploeg, elftal, equipe, span, werkgroep, toom, vlucht, bediening; VERB: samenwerken, aanspannen; USER: team, ploeg, team van, het team

GT GD C H L M O
technical /ˈtek.nɪ.kəl/ = ADJECTIVE: technisch, vaktechnisch; USER: technisch, technische, de technische, techniek

GT GD C H L M O
technologies /tekˈnɒl.ə.dʒi/ = NOUN: technologie; USER: technologieën, technologie, technieken, technologieën te

GT GD C H L M O
technology /tekˈnɒl.ə.dʒi/ = NOUN: technologie; USER: technologie, techniek, technologische, technologieën

GT GD C H L M O
ten /ten/ = USER: ten-, ten, tien, tiental, boot met tien riemen; USER: tien, ten, tiental

GT GD C H L M O
tenacious /təˈneɪ.ʃəs/ = ADJECTIVE: vasthoudend, hardnekkig, sterk, kleverig; USER: vasthoudend, hardnekkige, vasthoudende, taaie, tenacious

GT GD C H L M O
that /ðæt/ = CONJUNCTION: dat, opdat; PRONOUN: dat, die, wat, welke; ADVERB: zo; USER: dat, die, dat de, wat

GT GD C H L M O
the /ðiː/ = ARTICLE: de, het; USER: de, het, van de

GT GD C H L M O
through /θruː/ = ADVERB: door, doorheen, uit, helemaal, tot het einde toe; PREPOSITION: door, via, doorheen, door bemiddeling van, per; ADJECTIVE: doorgaand; USER: door, via, doorheen, door middel, door middel van

GT GD C H L M O
throughout /θruːˈaʊt/ = ADVERB: door, overal, door en door, dwars door, in alle opzichten, geheel en al; USER: overal, door, hele, gehele, gedurende

GT GD C H L M O
to /tuː/ = PREPOSITION: om, aan, naar, tot, voor-, bij, om te, ter, tegen, toe, tot aan, tot op, naar toe, to-, to; USER: naar, aan, te, tot, om

GT GD C H L M O
top /tɒp/ = NOUN: top, topje, bovenstuk, hoofd, kruin, spits, toppunt; ADJECTIVE: hoogst, prima, bovenst; VERB: toppen, bedekken; USER: top, boven, bovenkant, bovenste, hoogste

GT GD C H L M O
traditional /trəˈdɪʃ.ən.əl/ = ADJECTIVE: traditioneel; USER: traditioneel, traditionele, de traditionele, klassieke

GT GD C H L M O
transform /trænsˈfɔːm/ = VERB: transformeren, omvormen, vervormen; USER: transformeren, te transformeren, veranderen, zetten, te zetten

GT GD C H L M O
united /jʊˈnaɪ.tɪd/ = ADJECTIVE: verenigd, eendrachtig, eengezind; USER: verenigd, verenigde, United, het verenigd, van verenigde

GT GD C H L M O
vertical /ˈvɜː.tɪ.kəl/ = NOUN: verticaal; ADJECTIVE: verticaal, loodrecht, rechtopstaand; USER: verticaal, verticale, vertikale, vertikaal, loodrecht

GT GD C H L M O
very /ˈver.i/ = ADJECTIVE: zeer, heel, bijzonder, echt; ADVERB: zeer, erg, heel, hoogst, bijster; USER: zeer, heel, erg, very, bijzonder

GT GD C H L M O
vp /ˌviːˈpiː/ = USER: vp, VV, vicevoorzitter

GT GD C H L M O
we /wiː/ = PRONOUN: we, wij; USER: wij, we, dat we, hebben we

GT GD C H L M O
who /huː/ = CONJUNCTION: die, wie; PRONOUN: die, wie; USER: die, wie, dat

GT GD C H L M O
whole /həʊl/ = NOUN: geheel; ADJECTIVE: geheel, heel, volledig, compleet, gans, vol, gezond, gaaf, ongeschonden; USER: geheel, heel, hele, gehele, volledige

GT GD C H L M O
worlds /wɜːld/ = NOUN: wereld, aardrijk, hoop, meningte; USER: werelden, worlds, wereld, s werelds, servers

GT GD C H L M O
yrs = USER: yrs, jr, j., jaar, jaren

140 words